Op de vlucht voor een gedwongen huwelijk vindt Alima in de jaren '40 werk als baboe (kindermeisje) voor een Nederlandse familie. Ze reist met hen mee naar Nederland, waar ze wordt beïnvloed door Indonesische studenten die dromen over een onafhankelijk Indonesië. Bij terugkomst komt haar Nederlandse familie tijdens de Japanse bezetting in een kamp terecht.