Hermann, een uit Rusland gevluchte chocoladefabrikant van joodse komaf, woont in 1930 met zijn vrouw in Berlijn. Naast een midlifecrisis, lijdt hij aan paranoïde schizofrenie: hij komt steeds zichzelf tegen, ziet zich door zichzelf geobserveerd en raakt op de rand van een geestelijke crisis. Zijn vrouw Lydia heeft een buitenechtelijke relatie met haar ‘neef’. Het bedrijf van Hermann is bijna failliet en de Nationaal Socialisten zijn in opmars. Wanneer hij tijdens een zakenreis Felix Weber ontmoet, een zwerver die sprekend op hem zou lijken, ontstaat het idee om zich radicaal van zijn nachtmerries en verleden te ontdoen.